7.1 Verhoging AOW-leeftijd naar 66 jaar
Er is een nieuw wetsvoorstel ingediend die de AOW-leeftijd koppelt aan de stijgende levensverwachting. Daartoe wordt de eerst stap in 2020 gezet. De AOW-leeftijd wordt dan naar 66 jaar verhoogd. Naar verwachting gaat de AOW-leeftijd in 2025 naar 67 jaar. De maximale periode waarover u AOW kunt opbouwen, blijft 50 jaar. De AOW gaat voor iedereen per 1 januari 2013 tot 1 januari 2028 met 0,6% per jaar boven de loonindex omhoog. Bovendien stijgt de AOW jaarlijks met de loonindex (nu: prijsindex). De extra stijging en indexering gelden ook bij vervroeging van de AOW-datum. De AOW kan naar keuze eerder of later worden uitgekeerd, zodat afstemming met de feitelijke ingang van het ouderdomspensioen mogelijk is. Eerder of later stoppen met werken is mogelijk. Vanaf 1 januari 2020 betekent ieder jaar vervroeging of uitstel van de AOW-ingangsdatum een 6,5% lagere respectievelijk hogere AOW-uitkering. De AOW kan niet eerder worden uitgekeerd dan bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en niet langer dan 5 jaar worden uitgesteld.
7.2 Latere ingangsdatum eerste AOW-uitkering
Het is de bedoeling dat de ingangsdatum van de AOW-uitkering vanaf 1 april 2012 niet meer is de eerste dag van de maand waarin de pensioenleeftijd wordt bereikt, maar pas de dag waarop de AOW-gerechtigde die leeftijd daadwerkelijk bereikt.
7.3 Fiscale ondersteuning pensioenopbouw
De fiscale ondersteuning van pensioenopbouw wordt per 1 januari 2013 afgestemd op een pensioenrichtleeftijd van 66 jaar en per 1 januari 2015(!) van 67 jaar. De uiterste leeftijd waarop het ouderdomspensioen moet ingaan, wordt in dezelfde mate verhoogd als de AOW-leeftijd. De maximale opbouw van ouderdomspensioen (en het hiervan afgeleide partnerpensioen en wezenpensioen) per dienstjaar blijft ongewijzigd.
Bestaande aanspraken die zijn gebaseerd op een lagere pensioenrichtleeftijd, hoeven niet te worden aangepast. De aanpassing betreft alleen de toekomstige opbouw vanaf 1 januari 2013. Ook voor de DGA-pensioenpraktijk houdt dit in dat nieuwe aanspraken vanaf 2013 op een andere pensioenleeftijd moeten worden gewaardeerd, dan de rechten die al zijn opgebouwd.
7.4 Uitbreiding vrijwillige voortzetting pensioenopbouw
U kunt als ondernemer en/of zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) vanaf volgend jaar langer fiscaal ondersteund meeliften in de pensioenregeling van het bedrijf waar u het laatst in loondienst was. De maximale termijn voor de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies wordt dan namelijk van 3 naar 10 jaar verlengd. In de Pensioenwet stond al een termijn van 10 jaar, maar de fiscale voordelen waren beperkt tot 3 jaar. Na het derde jaar na de uitdiensttreding wordt het pensioengevend loon wel gemaximeerd met als bovengrens het laatstverdiende pensioengevend loon in de periode tot uw ontslag. Let wel, u kunt alleen van de verlenging profiteren als uw (voormalige) werkgever de mogelijkheid van de vrijwillige voortzetting in de arbeidsvoorwaarden heeft opgenomen.
7.5 Minder vaak verplichte medewerking aan waardeoverdracht
U bent als werkgever in beginsel verplicht om mee te werken aan een verzoek van een werknemer tot waardeoverdracht van zijn/haar pensioenaanspraak. Het recht op waardeoverdracht van de werknemer kan voor u als werkgever een dure aangelegenheid zijn. U hoeft echter niet aan het verzoek mee te werken als u aan een van de uitzonderingen voldoet. Daar komt een nieuwe uitzondering bij. Deze geldt bij waardeoverdrachten tussen verzekeraars onderling of bij overdracht van een pensioenfonds naar een verzekeraar en verder ook wanneer de bijbetalingslasten voor u als werkgever boven een bepaalde grens komen.
7.6 Betaal uw aftrekbare lijfrentepremie al in 2011
Als u een pensioentekort heeft en u heeft voor een aanvullend inkomen bij een verzekeraar een lijfrentepolis of een lijfrentebankspaarproduct bij een bank gesloten, dan kunt u de betaalde premie in aftrek brengen op uw inkomen. Tot 1 januari 2011 kon u voor deze aftrek in de jaarruimte en de reserveringsruimte de lijfrentepremie of bankspaarinleg vóór 1 april van het volgende jaar betalen, maar de premie nog in het voorafgaande belastingjaar in aftrek brengen. Vanaf 1 januari 2011 is dit niet meer mogelijk. Alleen de in het kalenderjaar zelf betaalde lijfrentepremie is aftrekbaar. Dus in de aangifte inkomstenbelasting 2011 die u volgend jaar indient, kunt u alleen de in 2011 betaalde lijfrentepremie in aftrek brengen.
De termijn van zes maanden voor het terugwentelen van de premie voor de lijfrente die u bedingt voor de oudedagsreserve en de stakingswinst is wel ongewijzigd gebleven.
7.6.1 Minder lijfrenteopbouw in de jaarruimte
Het percentage in de formule voor de berekening van de lijfrenteaftrek in de jaarruimte wordt per 1 januari 2013 van 17% naar 16,5% verlaagd en per 1 januari 2015 (!) naar 16%. Voor ieder jaar dat hierna de pensioenrichtleeftijd met 1 jaar wordt verhoogd, wordt het percentage met 0,5% verlaagd. Verder wordt in de formule voor de berekening van de jaarruimte per 1 januari 2013 rekening gehouden met de (extra) stijging van de AOW van 0,6% per jaar.
7.6.2 Let op betaling na einde spaarloon
Het is mogelijk dat u deelneemt aan de spaarloonregeling en u het spaarloon direct laat doorstorten op een lijfrentepolis. In 3.3 heeft u kunnen lezen dat de spaarloonregeling per 1 januari 2012 wordt afgeschaft. Doorstorting is dan dus niet meer mogelijk. Denk er dan aan dat u de premie vanaf volgend jaar uit uw netto privémiddelen moet betalen.